© Martijn Beekman

Erkenning

Speech van Esther Schelwacht op Dekoloniale Indonesië-Nederland Herdenking 16 augustus 2024

----

‘Het is niet te doen, mam, echt niet! Het is zo’n idiote wereld.’
Mijn jongste zoon aan de telefoon. Hij zit op het conservatorium en was naar de Muzikantendag.
Een soort beurs waar je koortsachtig mag lobbyen bij labels, radio-zenders en producers.
Ze vonden allemaal zijn muziek goed, maar ze gingen pas echt iets voor hem doen bij een x aantal volgers.
Een x aantal is een bizar groot aantal.
Zichtbaarheid, daar gaat het om, opvallen, influencer zijn.
En laat 'ie nou net een introvert zijn, net als zijn moeder.

Zichtbaar worden is iets wat mij al jaren bezighoudt.
Ik hou er niet van en toch is het inherent aan mijn beroep.
Ik voel me wel eens de meest onzichtbare actrice en theatermaker van Nederland.
En toch ben ik al vanaf dat ik afstudeerde aan de toneelschool hier in Amsterdam zo’n drieëndertig jaar geleden onophoudelijk aan het werk geweest. Met geweldige mensen, grote regisseurs en mede-acteurs en bij de nou niet bepaald kleine theatergezelschappen. Dus hoe kan dat nou? Ben ik nooit in de mode? Te stil? Laat ik anderen teveel voor?

Jaren geleden speelde ik met mijn twee broers in Familiefeest naar het boek van Theodor Holman. Het laat de dagen zien vanaf het overlijden van zijn vader tot aan de begrafenis en hoe zijn familie, gemengdbloedig en afkomstig uit voormalig Nederlands-Indië daarmee omgaat. Wat de mechanismes zijn, wat er wel wordt gezegd, of vooral niet wordt gezegd. En natuurlijk: de herinneringen aan vader die worden opgehaald.
Er zat een scene in die’ Achteruitdringen’ heet, waarin de vader bij de slager staat.

Mijnheer Holman, u bent nu echt aan de beurt!
Nee, nee, ik ben niet aan de beurt. Die mevrouw met dat bruine jasje is nog voor mij.
Nee, die kwam echt later binnen dan u, hoor.
Dat kan wel wezen, maar dames gaan voor. Helpt u die mevrouw maar eerst, en daarna die mijnheer, want ik zie dat die mijnheer erge haast heeft.
Of ze haast hebben of niet. U bent gewoon aan de beurt, mijnheer Holman.
Ja, maar ik kan wachten. Ik heb trouwens mijn keus nog niet bepaald. Helpt u de anderen maar eerst.

Achteruitdringen.
(Elke avond kregen we er veel lachers op.)

In de debuutroman van Malou Holshuijsen vertelt de kleinzoon aan zijn Indo-Europese oma dat 'ie op vakantie naar Indonesië gaat.
Zij reageert geïrriteerd, waarom toch zo ver en zij ging vroeger toch ook niet op vakantie?
Waarop hij zegt: Nou oma, dat is niet helemaal waar he? Jij bent vroeger met je moeder en je zus vier jaar op kamp geweest en het was daar onwijs lekker weer.
Een doodse stilte volgt en dan barst oma in lachen uit.
In Zachtop lachen.

Ik hou van Asian humor. Het is ook vaak mijn redding om om de dingen te lachen.
Op de hak nemen, bespotten, de clown uithangen. Het helpt.
Het zal wel niet mogen, maar het helpt.
Ik zat ooit in therapie en die therapeut vroeg aan mij: Waarom lach jij alles weg?
Ik durfde niet te zeggen: omdat ik Indo ben.
Of: omdat ik humor heb.
Of nog beter was geweest: omdat ik Indische humor heb.

Als je weet waar je vandaan komt, dan pas weet je waar je naartoe wil.
Oftewel: Ken je verleden, dan pas kun je de toekomst in.
Dat heb ik niet geleerd in therapie maar dat leerde ik van de schrijver Wajdi Mouawad die het allermooiste toneelstuk ooit schreef getiteld Branden.
Het gaat over een tweeling die op zoek gaat naar hun geschiedenis na het overlijden van hun immer zwijgende en door de oorlog getraumatiseerde moeder.

Waar komt het vandaan, die neiging tot onzichtbaarheid?
Aanpassen, zo leerde de generatie van mijn moeder. Je best doen maar niet opvallen.
Zo leerde haar moeder, zo leerde zij en zo leerde ze mij.
Bescheiden zijn, slikken, je mond houden, beleefd zijn.
De maatschappelijk werkster leerde mijn oma in 1951 na haar aankomst hier in Nederland hoe ze haar aardappelen moest schillen.
Dat ze dat allang kon, hetzij op een andere manier, was niet iets wat ze zei. 
Maar wel dacht.
Slikken, je mond houden, beleefd zijn.
Ze schilde de aardappelen onder de supervisie ogen naar zich toe maar zodra dat mens de deur uit was weer van zich af.
Zo heeft ze het aan mij geleerd en zo doe ik het nog steeds.

Mijn oma was een buitenkamper tijdens de oorlog.
Op een dag werd ze meegenomen door een Japanse soldaat.
Ze werd verhoord, geslagen.
Ze boog haar hoofd, hield zich stil.

Haar zevenjarige dochter, die later mijn moeder zou worden, was erbij en keek toe.
Het was in een kantoortje, zo zou ze me jaren later vertellen, maar buiten op het veld zag ze nog veel ergere martelingen.
Ze hield zich stil.
Slikken. Anders overleef je niet.

Mijn vader zat als kind in een Japans interneringskamp, wist niet waar zijn vader was,
een ander kamp?
Hij leerde te zwijgen en te overleven.
Hij zwijgt nog steeds.

Is het dan gek dat ik heb moeten leren praten?
Dat ik nooit heb geleerd hoe dat moet, mezelf in de kijker spelen?
Dat ik dat niet heb kunnen meegeven aan mijn kinderen?

Alsnog, postuum probeer ik de geschiedenis van mijn ouders, mijn grootouders, mijn voorouders een plek te geven.
Aandacht te geven.
Door toneel te maken wat over hen gaat.
Alsnog stem te geven aan wie zij waren.
En mijn eigen stem daarin te vinden, te laten gelden.

Een van mijn favoriete rollen was die van Winnie de Willigen.
Een personage dat gebaseerd is op de moeder van schrijver en regisseur Eric de Vroedt.
Nog niemand van het publiek had voor die tijd van haar gehoord.
Hij laat haar zien vanaf haar jeugd tot aan haar dood. Hij toont haar levenslange worsteling met haar gadogado-afkomst en oorlogsverleden. Hoe zij ontkent en hoe het haar maar ook hem heeft gevormd.
De eeuw van mijn moeder, een epos van vierenhalf uur.
Werd in coronatijd gemaakt en is daardoor onderbelicht gebleven, helaas.
En ik ga het hier en nu toch zeggen: de registratie is nog altijd terug te zien op NPO.

Een ander belangrijk personage voor mij is Piranti uit Lichter dan ik, de roman van Dido Michielsen.
Piranti, geboren in 1850, is een jong Javaans meisje uit Djokja dat njai wordt, huishoudster en minnares van een Hollandse officier. Hij verandert haar naam in Isah, voor zijn gemak.
Hij erkent haar niet als zijn echtgenote, precies zoals dat indertijd aan de lopende band gebeurde.

Ik denk aan Beb Vuijk de schrijfster en feministe avant la lettre die vooral bekend is van haar kookboek maar zoveel meer schreef: Novelles, romans, kampdagboeken, reisverhalen, een kinderboek. Zij werd een tijdlang
beschouwd als landverrader omdat zij koos voor het Indonesisch staatsburgerschap. Ze won grote schrijfprijzen, de Constantijn Huygens-prijs en de van der Hoogtprijs, maar moest dat laatste via de televisie vernemen.
Zij heeft niet ten volle de erkenning gekregen die ze verdiende. Haar kookboek wordt nog steeds uitgegeven maar de rest van haar werk helaas niet meer.

En gisteren stond ik in het kader van de Nationale Herdenking in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag in een nieuwe theatertekst van de Euraziatische schrijver Melissa Knollenburg die ging over Troostmeisjes. 
Troostmeisjes: een bizar en wreed woord vanuit koloniaal en mannelijk perspectief voor jonge vrouwen, jonge meisjes, kinderen nog die gedwongen prostitutie ondergingen.

Als ik ooit in de toekomst nog eens een theatersolo ga schrijven, heb ik al een titel.
Een Indo is nooit alleen.
Omdat ik altijd de stemmen van diverse familieleden in me meedraag, ik weet wat ze zeggen en wat ze vinden.
Maar nu denk ik: een Indo is nooit alleen omdat ik inmiddels ook die verzameling van gespeelde toneelpersonages met me meedraag.
En zo ben ik met steeds meer.

Dit zijn de namen:
Sunshine
Helga Maria Baumgarten
Zus
Tineke Vroman
Engeltje Donderdag
Piranti
Jeanne Marwan
Winnie de Willigen
Abigail Jacoba Limba
Beb Vuijk
Troostmeisje zonder Naam.

Al die personages koester ik en ze zijn in mij opgeslagen.
Allemaal zijn ze amper gehoord of gezien in hun echte of sommige in hun louter fictieve leven.
Ik ben aangeraakt door hun levens en ze maken me een ontroerder en wijzer persoon.
Ik mag hun doorgeefluik zijn en die rol speel ik met liefde en vuur.

‘Waarom speel je de laatste tijd zoveel Indische rollen? Ben je niet bang dat je geframed wordt?’ vroeg onlangs een journalist die mij interviewde.
Ik was met stomheid geslagen.
Je vraagt toch ook niet aan Malou Gorter: goh waarom speel jij altijd Nederlandse rollen?
Dat heb ik helaas niet gezegd.
Maar hier is alsnog mijn antwoord:

Als je weet wat er gebeurd is, weet je beter waar je naartoe wilt.
Het navertellen van de geschiedenis en vormgeven van vrouwen die geleefd en geleden hebben, 
spraakmakend maar nog te ongezien werk leverden of de potentie hadden dat te doen,
die krachtig waren maar overruled zijn door een nog grotere kracht namelijk een heel koloniaal systeem
het is verworden tot
Mijn manier van praten.
Mijn manier van zijn.
Door het schrijven van deze speech, kom ik achter de rode draad in mijn werk.
Geen klassieke helden op mijn pad.
Maar nieuw werk over mensen waar zo vaak aan voorbij gegaan is, die eerder onzichtbaar waren.
Nieuw werk omdat het er eerder nog niet was.
Indische rollen, zoals de journalist het placht te zeggen, ze bestonden niet eens!
En de inhaalslag is nog maar net begonnen.

Even een uitstapje. Ik hanteer in deze speech bewust de termen Indo-Europees, Indisch, Indo, Eurasian, gadogado en Aziatisch door elkaar.
Omdat ik me ten zeerste bewust ben van de gevoeligheid over het begrip hoe mij, ons, gemengdbloedigen van Europees en Indonesisch bloed te benoemen. Zelf noem ik mij Indisch of Indo. Niet uit louter respect naar de eerste generatie toe of uit een verkeerd soort sentiment. Dat ik mij zo noem, betekent niet een goedkeuren van kolonialisme. Ik ben als zodanig opgegroeid, altijd geleerd dat dat is wat ik ben. Maar ik doe het ook uit een eigen gevoel voor realisme: ik ben toch ook een product van de kolonie? Kijk naar me, ook al ben ik een pijnlijk onderwerp. Laten we daar de ogen niet voor sluiten. En zie dan ook dat ik veel meer ben dan pijnlijk, ik ben veelkleurig, ook in mijn aanpassingsvermogen, zie maar hoe ik vandaag mijn naamsidentiteit hanteer. Niet uit meebuigen of lafheid, maar juist om aan te tonen hoe complex het allemaal ligt maar ook hoe interessant. En taal mag leven en onderhevig zijn aan verandering en ontwikkeling.

Terug naar die rollen, naar de inhaalslag.
Erkenning alsnog.
Op mijn eigen misschien nog te weinig opvallende
maar onontkoombare en vastberaden manier.
Zij waren er, ik ben er.
Een zachte stem is ook een stem.